Afschrift

Afschrift van een oorkonde van 20 Juni 1691

Wij, rechters van de Arrondissementsrechtbank, betuigen en verklagen, dat voor ons persoonlijk is verschenen de deugdzame Catarina, weduwe van Arnoldus Poortman, als ook haar beide oudste en meerderjarige zonen, Nicolaas en Jurriaan, en hebben bekend voor zich en voor hun respectievelijke onmondige kinderen en broers, dat zij reeds vele jaren lang een verplichting hebben, de eerzame Jurriaan Dümpterman 64 talers schuldig te zijn. Met dezelfde echter in der minne dusdanige overeengekomen of vereffend, dat hij een groot deel van de vervallen rente kwijtscheldt en zijn geheele aanspraak op 75 talers a 30 stuivers (van de stad Kleef) gerekend, vastgesteld, ook hun bovendien nog 75 talers beloofd heeft te leenen, dat dus de gehele som, dus is de nalatenschap “Poortman” aan crediteur Dümperman schuldig in totaal 150 talers. Waarvan de erfgenamen direct 50 talers bekend hebben ontvangen en over eenige weken nog 25 talers zullen krijgen (hier staat een aantekening: 5 Juli 1691 heb ik deze 25 talers ontvangen, Jurriaan Poortman). Hiertegen is aan Jurriaan Dümpterman jaarlijks 4 procent dus 6 talers interest schuldig en beloofd te betalen.

Mülheim a/d. Roer, 26 Juli 1691 Geteekend: C. Weinhausen, griffie

Bij deze acte zijn de volgende aanhangsels.

Beken ik, ondergeteekende, dat ik de hiergenoemde 150 talers van Herman op de Heide heb ontvangen en doe hiermede kwijting.

Anno, 11 Juli, 1697 Hendrik Dümpterman

(Hendrik Dümpterman had dus de schuldbetekenis weer verkocht.

Beken ik herman op de Heide, dat ik van Jurriaan Poortman dit kapitaal met som en interest geheel ontvangen heb. Herman op de Heide bekent, dat is zeker. Anno, 1718, 15 Juli