Geboren in het jaar 1666
Een geschikte bestuurder van het geslacht werd de tweede zoon van Arnoldus, de in het jaar 1666 geboren Jurriaan Poortman. Over hem wordt in de volgende verhandeling verteld. In het volgende zal een uittreksel van de contacten en beschikkingen gegeven worden, die leden de familie Poortman in het begin van de 18e eeuw afgesloten hebben. Uit deze contacten blijkt, hoe zorgvuldig en voorzichtig de toenmalige Mülheimers in eigendomskwesties handelen. Men spreekt zo dikwijls van den goeden ouden tijd, waarin het gesproken woord zo eerlijk gehouden werd als het geschrevene, maar ook destijds schijnt men de spreuk “eens geschreven, blijft geschreven” reeds zeer behartigd te hebben, want uit de doorzochte papieren blijkt, dat ook bij de kleinste leening of bewezen diensten ten dele omvangrijke akten opgemaakt en ook wel door een groot aantal getuigen onderteekend werden.
Als het hoofd der toenmalige familie Poortman kan, met waardering van den inhoud der oude akten, de kerkprovisor (geestelijke) Jurriaan Poortman, de tweede zoon van den in 1690 gestorvene Arnold Poortman en diens huisvrouw Catarina aangemerkt worden. Hij treedt in al de geschriften steeds weer als handelende partij op, op diens doordrijven zijn de erfenisovereenkomsten afgesloten en andere beschikkingen met betrekking op de erfenis van den vader getroffen. Zoo legt hij op 8 juni 1714 zijn broers Nicolaas en Christoffel een lijst voor, die met groote nauwkeurigheid op hellers en pfenningen alle bedragen vermeldt, die hij van de nalatenschap van den vader vooral te vorderen heeft en die ook bewijzen, dat Jurriaan in dien tijd een rijk man geweest is.
Eenige data uit dien tijd volgen. Op 15 november 1691 heeft Jurriaan en zijn broer Nicolaas ieder 16 talers en 7½Groschen aan een wijnhandelaar van de Moezel betaald, die hun vader dit bedrag schuldig gebleven was. Dan betaalde Jurriaan in 1697 en 1698 verschillende kleine leeningen terug, die van vreemde zijde aan zijn vader verstrekt waren, of hij voerde posten op, die hij aan zijn moeder leende. Verder geeft hij de reparatiekosten en rekeningen van arbeiders op, die hij betaald heeft en die tot behoud van de erfenis van de ouders nodig waren. Interessant is in deze opstelling, dat tot (in 1709) 1000 tichelsteenen 8 talers kostten, dus tamelijk duur waren, wanneer men bedenkt, welk een hoge koopkracht het geld toen had. In het geheel heeft Jurriaan volgens zijn opstelling 328 talers en 11½ Groschen voorgeschoten. Voor het onderhoud van zijn moeder wil hij vooraf niets eischen, vooropgesteld, dat zijn broeders zich vreedzaam tegen hem gedragen zullen, in het tegenovergestelde geval behoudt hij zich het recht voor, een nadere rekening op te maken.
De broers kwamen Jurriaan daarin tegemoet, dat hij 300 talers uit de erfenis van zijn vader vooraf zou ontvangen en van de overblijvende 28 talers en 11½ Groschen afstand deed. Zij zetten hun handtekening daaronder en op verlangen van de gebroeders Poortman tekende de schrijver van de overeenkomst deze als getuige mee. Jurriaan Poortman ging toen op een vrouw uit en tot welks doel hij bovenbedoeld contract heeft, blijkt uit de acte, die hij één dag later op 9 juni 1714 opmaken liet. Hij sloot op dien dag met zijn bruid Maria Müllers een huwelijksovereenkomst af, waarbij het grootste deel teruggegeven werd. In het contract zelf werd aan het einde deze onderhandeling nogmaals woordelijk medegedeeld. Daarna vermaakte hij aan zijn bruid 100 talers. Afkomstig van de som van 300 talers, die hij ingevolge bovengenoemd contract uit het vaderlijk erfdeel vooraf ontvangen had. Deze 100 talers ontving zijn bruid ingeval Jurriaan vóór haar zou sterven zonder dat haar huwelijk met kinderen gezegend zou zijn. Verde4r moest de vrouw van haar mans erfdeel tot haar dood het vruchtgebruik hebben, ingeval zij zonder natuurlijke erfgenamen blijft, echter valt als dan na haar dood de gehele erfenis aan de broeders van Jurriaan, respentievelijk aan de familie Poortman.
Voor de kinderen, die uit het huwelijk zouden voorkomen, werd er nog een zin aan toegevoegd, die de toenmalige kerkverhoudingen binnen de evangelische kerk toelichtte. De zonen zoowel als de dochters moesten in de kerk van den vader gedoopt worden, echter gaan dan in religieus opzicht de zonen met den vader en de dochters met de moeder, dus de beide echtgenoten waren gereformeerd en Luthersch, d.w.z. Jurriaan Poortman was Luthersch en zijn bruid gereformeerd. Wij zouden thans zeggen: zij sloten een gemengd huwelijk met elkaar. Jurriaans bruid vermaakte hem eveneens 100 talers (van de stad Kleef) en beloofde een ongesproken uitzet mee te brengen, verder nog meubelen. Met betrekking op haar overig erfdeel golden dezelfde condities als met Jurriaan overeengekomen. Opmerkenswaard in deze overeenkomst is de passage, dat reeds voor het huwelijk vastgesteld werd, dat ingeval het huwelijk kinderloos blijft, de erfenis van de contractanten aan de familie van een ieder terugvalt en ook later niet meer testamentair een echtgenoot vermaakt worden kan.
Het getuigd van een groote familietrek van de toenmalige Mülheimers, door genoemde toevoeging te verhinderen, dat het goed van een familie door huwelijk in vreemde handen geraakt. De huwelijksovereenkomsten werden door 3 getuigen, Willen Uller, Henderik Bergfried en Nicolaas poortman onderteekend. Jurriaan Poortman moet nu na afsluiting der beide overeenkomsten op definitieve regeling der erfverhoudingen tusschen hem en zijn broers aangedrongen hebben, want reeds weinige dagen later, op 26 juni 1714 werd tusschen hen een behoorlijke erfenisovereenkomst afgesloten. Volgens hem nam Jurriaan Poortman het ouderlijke eigendom over, het ging om de gebouwen, die nog in de Delle stonden (vergelijk stamhuisbeschrijving). De waarde der bezittingen werd op 1800 talers (van de stad Kleef) ieder á 57 alben vastgesteld. De broers beloofden deze erfenis eeuwig en onwederroepelijk over te dragen en de erfenis tegen iedereen te erkennen en staande te houden.
De nog op de gebouwen rustende schuld en wel: a. bij Herman op de Heide staand kapitaal 300 talers b. bij de zuster van den architect Greta Kerkhuis 50 talers c. bij Jurriaan Poortman volgens opmaking 300 talers d. bij Nicolaas Poortman 32 talers 682 talers werd van bovengenoemde 1800 talers afgetrokken. Verder mocht Jurriaan nog 68 talers voor 4 jaar aftrekken voor onvoorziene uitgaven, die echter als dan verdeeld of eventueel verhoogd moest worden. Daarna ontving elk der broers als erfdeel 350 telers. Er werd nu verder vastgesteld, dat de broer Nicolaas voor zijn aandeel het tot nu toe bewoonde deel van de gebouwen van de vaderlijke erfenis verder bewonen zou. Er staat daaromtrent in de orgineele acte: “waarbij verder afgesproken, dat broer Nicolaas voor zijn hem competeerend aandeel á 350 talers bewonen en gebruiken mag, wat hij nu in bezit heeft, als de nieuwe aangebouwde woning alsmede de daaraan grenzende kamers en boven dezelfde de zolder, de halve schuur, de halve tuin op het erf tusschen het erfgoed van de bergvlakte, de Halscheid, waarop de pui ontbrak, de bakkerij echter geheel en alleen in goeden staat en noodzakelijke reparatie houden en maken zal laten”.
Tenslotte bevestigen de broers Jurriaan nog nadrukkelijk, dat zij met de gemaakte boedelscheiding geheel en al tevreden waren. In weerwil van bovenstaande gegeven belofte betreffende achting van de erfenisovereenkomst verzocht Christoffel Poortman eenigen tijd later om opheffing van deze overeenkomst. Hij grondde zijn klacht hierop, dat hij bij de samenstelling van de overeenkomst bedrogen was. Hij beweerde, dat de erfenis van zijn ouders niet, zooals in het contract stond 1800 talers waard was, maar zou bij publieken verkoop 3000 talers opgebracht hebben, dan had Jurriaan geheel geen bewijs naar voren gebracht, dat hij 300 talers vooraf te vorderen zou gehad hebben, hij meende daarmee wel, dat Jurriaan daarvoor geen rekeningen als bewijs bijgebracht zou hebben, verder heeft Jurriaan de erfenisovereenkomst door een advocaat laten beschrijven en de van de reis terugkeerende Christoffel voorgelegd en heeft dan hem “met schoone woorden” overreed zijn naam daaronder te zetten. In de haast heeft Christoffel geen ander hierover kunnen raadplegen. Verder heeft Jurriaan hem zijn huisvrouw op 21 April 1717 voor de rechtbank laten dagvaardigen, tegelijk met zijn broer Nicolaas en diens vrouw.
Er werd daar de overeenkomst van 26 Juni 1714 nogmaals voorgelezen en Jurriaan heeft toen door den rechter laten vragen of alle met de overeenkomst accoord ging. Daarop hebben alle hun toestemming gegeven, ook zijn vrouw (nl. van Christoffel) ofschoon zij bij de samenstelling van de overeenkomst van 1714 nog niet zijn huisvrouw was, Dus ook de inhoud van het contract niet zou gekend hebben. Zij zou daardoor ook in het geheel niet hebben geweten, waarom het eigenlijk ging, bovendien heeft Jurriaan haar door vele redevoeringen omgepraat, zodat zij haar toestemming tegen beter weten in gegeven zou hebben. Op grond van al deze tegenwerpingen stelde Christoffel Poortman die nietigheidsverklaring van de erfovereenkomst van 26 Juni 1717 voor Bij de klacht van Christoffel betreffende de betwijfelende som van 3000 telers, waarop Jurriaan uit de vaderlijke erfenis vooraf aanspraak maakte, zou nog aan toe te voegen zijn, dat Jurriaan deze som werkelijk te eischen had, want volgens de acte van 8 Juni 1714 die Christoffel eveneens zelf mede ondertekend had, heeft Jurriaan niet allen 3000 talers, maar zelfs 328½ talers te vorderen (zie contract van 8 Juni 1714). Hij heeft van de rest á 28½ talers afgezien. Of nu Christoffel met zijn klacht bij de rechtbank succes gehad heeft, of, of Jurriaan, die steeds een man met groot familie aanhankelijkheid geweest is, zich vrijwillig voor een verandering bereid verklaard heeft, is niet vast te stellen, daar de acten hierover niet voorhanden zijn. Het blijkt nu uit een acte, dat een verzoeningsovereenkomst op 10 April 1719 tot stand gekomen is, echter is dit contact niet meer behouden maar wel nog een overeenkomst als aanhangsel, waarnaar de hoofdovereenkomst zonder dit aanhangsel geen geldigheid zou hebben.
De overeenkomst als aanhangsel waaruit men vernemen kan, dat Christoffel zoowel als zijn broer Nicolaas het recht tot bewoning in het ouderlijk huis toegestaan is, bevat de hierbij volgende aanvulling. Mocht Christoffel vóór zijn huisvrouw sterven, dam behoudt deze het recht van bewoning, verder ook bij een tweede huwelijk, ja zelfs haar tweede man behoudt dit recht, voor het geval hij haar mocht overleven. Ook mogen zij naar goeddunken onderverhuren. Dan mag Christoffel over de plaats en over het erf Jurriaan met wagens, kruiwagens, schagen, enz. naar de schuur gaan. Verder hunnen beide Jurriaan of Christoffel een haag ter begrenzing van hun woon- en dienstvertrekken maken, hoe of wanneer zij willen. De mesthoop zal niet gezamenlijk zijn, maar ieder zal zich tot zijn gedeelte bepalen. Dan kunnen Christoffel en zijn vrouw op hun woning 350 talers leenen en daarmee doen, wat hun behaagt.
Wanneer na het sterven van Christoffel of zijn vrouw het huis weer aan Jurriaan Poortman terugvalt, dan moet laatstgenoemde voor deling der 350 talers zorgen (zie ook overeenkomst van 26 Juni 1714). Laten Christoffel en zijn vrouw natuurlijke erfgenamen achter, dan zullen deze in het bezit van de woning blijven, met alle rechten der erf-, schuur-, en zoldergebruik. Mocht nu echter een van de contractanten zich tegen het contract verzetten, dan moet hij 25 talers aan de armen van de gemeente betalen. Interressant is het, dat deze overeenkomst voor beide huivrouwen door den toenmalige pastoor Joh. Andreas Olazius ondertekend is, de huisvrouwen waren van het schrijven onkundig. Men mag wel aannemen, daar het aanvullingscontract niet voor de rechtbank gesloten is, dat ook het hoofdcontract zonder rechtelijke hulp tot stand kwam. Jurriaan heeft wel toegegeven, hetgeen met zij groote liefde voor de familie ook overeenkomt. Van Jurriaan Poortman blijft nog te zeggen dat hij niet alleen als hoofd de toenmalige familie Poortman aangezien moet worden, maar een groot aantal documenten bewijzen, dat hij steeds weer zijn broers met raad, echter ook met geld geholpen heeft.
Hij heeft het goed van de familie Poortman verder vermeerderd en verhinderd, dat stukken van hem in andere handen zou kunnen geraken. Een opsomming van reparatierekeningen bewijst, hoe groot vermogen hij daaraan besteedde, dat het stamhuis, hetwelk toen reeds 150 jaar oud was, in Goede toestand bleef. Aan zijn zorg is het misschien ook nog te danken, dat het stamhuis heden nog, inclusief de nevengebouwen in een verbazingwekkende goeden toestand zich bevindt. Gelijk zijn voorvaders was Jurriaan een aanzienlijk man in het kerkelijk leven van Mülheim aan de Roer, zoo bekleedde hij het ambt van kerkprovisor zooals het destijds heette. Tegenwoordig noemen wij den bekleder van deze eerepost kerkmeester, hij beteekent voor de kerkelijke gemeente hetzelfde als de burgemeester voor een stad. Alszoodanig heeft Jurriaan Poortman zijn jongere broer Christoffel, niettegenstaande hij juist van dezen bij boedelverdeeling veel onaangenaamheid ondervond, als koster van de Luthersche gemeente aangesteld.
Hij was een hooggeacht man, men riep zijn hulp in, riep hem ter beslechting van geschillen en waardeerde zijn verstandige meening. Hij stierf op 27 Januari 1732. Zijn huisvrouw trouwde nog een twee keer met Arnold Bleckman, bleef echter op het erf wonen, ook toen zij spoedig daarop nogmaals weduwe werd. Zij moet een onverdraagzame vrouw zijn geweest en heeft veel met de familie van haar eersten man overhoop gelegen.